vrijdag 22 mei 2009

O brother, where art thou?



Ik heb vier zussen en ik zou ze graag allevier willen inruilen voor 1 broer, om broers te zijn zoals de gebroeders Coen dat doen. Ik ken wel wat mannen met humor, maar die zijn dan of iets minder geestig of niet mijn broer. Ik zag laatst een documentaire over Joel en Ethan Coen. Ze zijn nog leuker en droger dan hun films. Als twee ouwe wijven giechelden ze wat over hun succesformule. Die methode komt er in het kort op neer, dat alles wat ze verzinnen leuk is. En dat ze heel veel verzinnen. En dat het in niks lijkt op standaard Hollywood films. Ze zijn geen scriptschrijvers die jarenlang worstelen met een idee om het dan in maanden eenzame opsluiting te bewerken. Omgaan met een writer’s block? Als ze het even niet weten schrijven ze in vier weken (!) een film over een schrijver die het even niet weet (Barton Fink, Gouden Palm in Cannes).

Over The Big Lebowski moeten ze toch minstens vijf weken hebben gedaan, want echt elk detail in de film is hilarisch. Vinden vooral mannen, hoor ik wel eens. De film was dankzij alle humorloze vrouwen in de wereld geen kassucces, maar ik ken geen groter succes als ‘cult hit’. Dure films meegerekend voor nerds die ermee te koop lopen nerd te zijn. Trieste mannen, die in Star Wars pak of andere buitenaardse ruimtevaartfantasykleding in de rij gaan staan voor filmpremieres of handtekeningsessies van de robot R2-D2.

Van een cafĂ© in Nijmegen kreeg ik een uitnodiging voor een avondje ‘dude zijn’ in badjas: An Evening with the Big Lebowski. Een party compleet met - uiteraard - bowlen en het drinken van White Russians, de cocktail die The Dude in de film drinkt voor hij zijn wijsheden op kalme toon meedeelt. “That rug really tied the room together”. “This aggression will not stand, man”. Als je zoiets verzint, verdien je het toch om met actrice Frances McDormand (de sheriff in Fargo) getrouwd te zijn?